maandag 17 juni 2013

Mijn lieve oude moeder (6): hospice "Het Vliethuys" - eerste dagen

De rit met de ambulance duurde dik een half uur. De broeders tilden haar pijnlijke lichaam geroutineerd op het bed van het hospice. Ze keek en leek tevreden en leefde een beetje op, zoals dat wel vaal gebeurt in een hospice - "hier moet ik zijn", leek ze met haar hele lijf te zeggen.

Ik richtte haar kamer in, pakte haar tas uit, hing de kleren in de kast, zette de fruitpers (die nu royaal overbodig werd) nog even in het zicht op tafel, sloot mijn IPod aan op de muziekinstallatie, probeerde de luie stoel uit en wachtte op de dingen die komen gingen. Je hebt regelmatig de neiging om te verstillen in zo'n proces, deels verdringing, denk ik. De hoes in de kast die bestemd was voor de laatste kleding van Roosje (waarin ze zou worden opgebaard) was me echter wel degelijk opgevallen.

Om een uur of drie werd de stilte verstoord met de komst van een mijnheer, die zich voorstelde als dokter Schreiner. "Ik ga het van uw huisarts overnemen, mevrouw Van Pelt", zei hij opgewekt. Hij gaf haar een hand. "Waarom ligt u hier?" "Omdat ik dood wil", antwoordde Roosje gedecideerd. Het liet weinig te raden over. De arts keek ons indringend aan. "Toch kan ik de belofte van uw huisarts niet zomaar overnemen, mevrouw." Mijn moeder schrok, mijn onzekerheden van het weekeinde kwamen als een boemerang terug.

De arts had ons in verwarring achtergelaten en ik probeerde mijn moeder gerust te stellen: "laat het maar los, je ligt hier niet voor niets en deze arts is ook niet voor niets aan een hospice verbonden. Het komt heus goed." In het nagesprek met de huisarts hoorde ik van haar dat deze dokter Schreiner ook ervaring had met spijtoptanten, hij was van mening (en terecht, natuurlijk) dat er ook een weg terug zou moeten zijn; hij wilde die niet bij voorbaat afsnijden.

Er volgde een intake met de coördinator van "Het Vliethuys" en een tweede, rustiger gesprek met de nieuwe arts, die door de staf van het hospice vooraf werd ingepraat. We vertelden ons verhaal en hij besloot ons te gaan helpen, maar wel op zijn manier: Roosje hoefde niet te lijden: onderdrukken van dorst, onrust, pijn en opstandigheid was allemaal mogelijk. Zo was palliatieve zorg bedoeld, het lijden verzachten met medicijnen die als bijwerking hebben dat de dood wat sneller intreedt.

Het was de week voor Pasen. Ze zal op goede vrijdag wel versterven, dacht ik, nu ze haar geloof steeds meer  in twijfel trekt (met Friso heb ik er nog uitgebreid over gesproken, haar immigrerende moeder had zich eenmaal in Nederland overmatig gretig vastgeklampt aan de katholieke Oostenrijkse roots; Roosje had daarvan in haar jeugd veel last gehad). Het personeel van het hospice was fantastisch: ze verzorgden Roosje, die in een soort waak-slaaptoestand op haar dood aan het wachten was.

Zelf woonde ik zo'n beetje in het Vliethuys; ik sliep in een bewonerskamer of in de luie stoel op de kamer bij Roosje. Wel maakte ik dankbaar gebruik van de kookkunsten van Lenneke en at elke avond bij mijn broer en schoonzus. Daarna zaten we dan nog een uurtje bij Roosje, die na haar verzorging sliep op de morfine die ze kreeg. De arts vertrok op donderdagavond naar de Ardennen om daar het Paasweekeinde door te brengen en toonde zich zeer betrokken: hij belde elke dag.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten