zaterdag 20 juli 2013

Tegeltjeswijsheid

Zoon Tjibbe wordt 10 jaar - een memorabele leeftijd. Dat vraagt om een memorabel cadeau. De eerste gedachten gaan uit naar het slaan van een munt, maar een stempel maken om een munt te slaan kost
€ 650 en dat is toch een beetje begrotelijk.
Na wat rondkijken op internet kom ik op het idee van een tegeltje. Een bedrijf dat aanbiedt om een fototegeltje met tekst te maken is "tegeltjes.com". Met bestellen ben ik aan de late kant door de eerdere verkenning naar het laten maken van een munt: Tjibbe verjaart op donderdag, de zondag daaraan vooraf bestel ik het tegeltje.
De procedure op de site is apart: je geeft eerst aan welk tegeltje het mag worden, dan betaal je en vervolgens krijg je het verzoek om foto en tekst aan te leveren. Ik voorzie een boel misverstanden en stuur een tegelvoorbeeld met de mail mee:
Hoe moeilijk kan het zijn?

Ik kruis ook het vakje voor drukproef aan, het lijkt me handig om het tegeltje vooraf even te zien. Daarna is het een kwestie van afwachten.
Op maandag monitor ik mijn mail wat intensiever, maar wat er verschijnt, geen drukproef. Wel een formulier waarmee ik de dienstverlening van tegeltjes.com kan beoordelen. "tegeltjes.com" is in 2012 gekozen tot de meest klantvriendelijke webwinkel van Nederland (of zoïets) en wil dat graag in 2013 ook weer zijn. Ik besluit 's middags al dat klantvriendelijks maar even te bellen om te vragen waar de drukproef blijft (op de website belooft het bedrijf: op werkdagen voor 3-en besteld betekent een dag later geleverd).
Het bedrijf is voortdurend in gesprek, blijkbaar zijn de tegeltjes populair. Maar tegen 5-en breek ik door de linies heen: een matig klantvriendelijke man helpt me uit de droom: "drukproeven versturen we alleen bij een oplage van boven de honderd tegeltjes". Ik vind dat de website daarover duidelijkheid zou kunnen verschaffen en "dat was ook wel weer waar", aldus de man. Maar het tegeltje was al naar mij onderweg.
De andere dag lag het in de bus. Met drie postzegels van € 1 (!) in een doos - een behoorlijk percentage van het aankoopbedrag van € 13,95. Ik scheur het doosje open en kijk ontzet naar het gefabriceerde product: de door mij ingestuurde rechthoekige foto is 'hardhandig' vierkant gemaakt, waardoor Tjibbes gezicht bijna tweemaal zo breed is geworden. Bovendien staat de tekst over de foto heen, terwijl ik met voorbeeld en tekst had bepleit om de tekst ernaast te zetten. Wat me nog het meest onthutste, is dat ze een dergelijk product ook nog durven versturen. Voor ruim een tientje is er blijkbaar geen ondergrens meer aan de kwaliteit. Zó zag het eerste exemplaar er uit:

Tjibbe met het syndroom van Down?

Ik stuur een mailtje met mijn reflecties, geen reactie. Ik bel op en krijg talloze malen een bandje: "we hebben het te druk, stuurt u ons een mailtje." Maar eindelijk: contact! Mijn onthutsing groeit bij de mededeling van de man dat ze niet alle foto's stuk voor stuk kunnen gaan bekijken, want "dan kan het niet uit." "Maar ik heb uw businessplan niet geschreven", antwoord ik, "en ik voel me er ook allerminst verantwoordelijk voor." Ik kijk naar de front-office en de verwachtingen die daar worden gewekt. Bovendien, zo vertelde ik de man van de klantenservice, had er in het eerste mailtje best kunnen staan dat er een vierkante foto aangeleverd dient te worden. "Dat was ook wel weer waar", aldus de man, die me belooft dat er een nieuw tegeltje zou worden gemaakt.
Daags na Tjibbes verjaardag verschijnt dit tweede product. De foto is vele malen beter, maar ... nu ontbreekt er een regel tekst. Ik stuur een mailtje, maar daarop krijg ik geen reactie. Een aantal bandjes verder is er weer contact. De man erkent zijn fout na het bestuderen van de bijlagen van mijn mailtje en belooft beterschap. Het wachten is op tegeltje nummer drie.
Dat ligt in de bus als ik terugkeer van een reisje naar mijn nicht Sigrid. Mijn gretige vingers scheuren weer een doosje stuk en ... nu is ineens het lettertype veranderd, terwijl de tekst is uitgelijnd in plaats van gespatieerd en gecentreerd. Maar weer een mailtje. Geen reactie ... enzovoorts. Tot de man wederom zijn fout erkent, nadat ik verondersteld heb dat het bedrijf wellicht denk dat ik de badkamer opnieuw wil gaan betegelen. Er kan een minzaam lachje af, waarna ik hoop dat het tegeltje voor de elfde verjaardag van Tjibbe klaar is.
Gisteren lag het in de bus na viermaal drie euro aan portokosten: een tegeltje dat ermee door kan ... nog niet 100% maar ik houd het even voor gezien bij tegeltjes.com Het bedrijf heeft niet één van mijn mailtjes beantwoord. Klantvriendelijk?

De keuken opnieuw betegelen? Of leuke nieuwe onderzetters?

dinsdag 2 juli 2013

Home is where the hart (= The Hague) is ...

Na het geven van een training en een wijntje met m'n collega-trainer op het Plein fiets ik op mijn onvolprezen vouwfiets Den Haag in. Met het idee om vanuit het centrum langs het station Hollands Spoor naar het Zuiderpark te fietsen, rijd ik bijna intuïtief ineens het Oranjeplein op; ik kan het niet laten linksaf de Van Hogendorpstraat in te slaan. Op nummer 64, het (be-)staat nog al is het volkse huisje fors verbouwd, woonden mijn grootouders van vaders kant. Mijn gefrustreerde grootvader doorleefde daar na de Tweede Wereldoorlog een voltooid verleden tijdgevoel: "Ik heb een eigen kapperszaak gehad, ik ben eigen baas geweest." Nadat mijn opa Herman in Scheveningen zijn straf had uitgezeten ten gevolge van zijn lidmaatschap van de N.S.B. werd zijn kapperszaak in de Paul Gabriëlstraat (nr. 58, eerste foto) verbeurd verklaard en verhuisde hij met oma naar een arbeidershofje (tweede foto, de groene deur links in het laantje). 

Dit was opa's kapperszaak in het Benoordenhout.

Het laantje waar opa en oma na de oorlog woonden.


Wikipedia schrijft erover:
"In tegenstelling tot de hofjes van vóór de 19e eeuw werden deze hofjes niet gebouwd uit liefdadigheid. Ze waren bedoeld voor arbeiders, de hofjeswoningen waren klein zodat er zo veel mogelijk woningen op één stuk grond gebouwd konden worden. De woningen hadden meestal geen eigen toilet en wasgelegenheid, die bevonden zich op een centrale plek in het hof en daar moesten alle bewoners gebruik van maken. Het hof aan de Van Hogendorpstraat werd overigens geprezen omdat de woningen veel ramen hadden, een luxe in die tijd."

Mijn andere opa werkte, heel modern (maar zonder werk ging ie vooral meer drinken) bij DEHA automaterialen op het Huygenspark; ik fiets er omheen, het hele blok waar DEHA zat is vervangen door enorme complexen van sociale woningbouw, die me aan de Marollenwijk in Brussel doet denken.
Via het station fiets ik naar het Zuiden, richting Parallelweg (Parelleweg zeiden we vroeger, de Renault 4 die ik van mijn ouders overnam kwam er aan het eind van z'n leven tot stilstand met een gebroken aandrijfas). De nummerplaat ervan hangt sinds kort in de hal, hier in Utrecht.
 

Via de Melis Stokelaan bereik ik het doel van mijn tochtje: het Zuiderpark: bij de ingang waar ooit het Ado-stadion was, bestaat het zwembad nog steeds. Na enig zoeken vind ik het paadje omhoog over de aangelegde puinduinen; mijn broer en ik vielen hier  tanden door de lip en geschaafde knieën op de kiezelpaadjes. Het is nu een "losloopgebied met opruimplicht", ik verzin het niet:


Nee, ik verzin het niet.

Vroeger had mijn oma, waar we op zondag naartoe wandelden, die opruimplicht: knieën schoonmaken en liefdevol verbinden ...


Nu ben ik vlakbij m'n oude buurt, Morgenstond. Ik kan het niet laten even door m'n oude straat te fietsen. Ardi, het kleine buurtsupertje waar ik met in mijn zak brandend geld snoep ging kopen en talloze pakjes sigaretten voor mijn vader, is nu een verloskundig centrum geworden. Verder alleen maar vage handel, je kunt er geen sinaasappel kopen. 


Twee bochten verder: de Hellendoornstraat, we stoeprandden er heel wat af (dat was toen nog een werkwoord, er was hooguit drie procent van alle stoeprand versperd met een automobiel). Als we niet stoeprandden, klommen we op het dakkie van het schooltje en kwam de manke bewaker achter ons aan. Het speelplein met klimrek heeft geen buurtfunctie (zoals het speelplein van de school van Tjibbe en Niene) maar is als destijds hermetisch afgesloten, de schrik zit er blijkbaar nog in. 
Een nieuw stadskantoor, meer geroemd om de archtectuur dan om de functionaliteit, domineert de Leyweg. De winkel op de hoek waar we - met twee jassen aan, een das om en de neuzen tegen de etalageruit gedrukt - naar de Thunderbirds in kleur gingen kijken. Het tekende het einde van een tijdperk, waarin kleine schoentjes en laarsjes in het portiek stonden voor de deur van de gelukkige bezitters van een televisietoestel.  De tv-winkel werd een bakkerij met Turkse lekkernijen, ik deel mijn herinneringen met de bakker en koop een paar koekjes, voor in de trein terug naar huis.
 

Aan de overkant zie ik het nog steeds op de kraam staan: "Geen larie, voor het allerbeste naar Arie", een viskraamslogan die voor mij dé metafoor is geworden van de rijmelarij van de middenstand. Arie is ook moslim geworden - het misstaat 'm niet. Ik heb er nooit haring gegeten, ga dat nu doen.
 

Ik kan een boek over deze wijk schrijven: herinneringen aan de verkeerstuin en aan de V&D verderop, waar ik ik de eerste roltrappen naar binnen zag takelen. In de kelder herontdekte ik The Beatles, nadat ze uit elkaar waren en er een rode en een blauwe "dubbelaar" op de markt kwamen - niet lang daarna kocht ik al hun magistrale elpees. Deze buurt vertegenwoordigt mijn Penny lane, mijn Strawberry fields.
 

Terug in het Zuiderpark op de plek in het park waar ik leerde lopen en fietsen. Met een nog jeugdige vader zonder doorrookte longen ging ik hier naar de jonge eendjes kijken. De speeltuin van "Ot en Sien" is onbereikbaar, ik eet wat koekjes uit de bakkerswinkel bij goed doorvoede maar nochtans bedelende herten. Volgens het bordje op het hek mogen ze appels en andijvie, geen koek.

Het laatste stuk fietsen leidt me door de wijk Transvaal, grenzend aan de Schilderswijk. In de Hobbemastraat zorgen de massieve gevelwanden, de nering in de winkels en het uitzicht op de Ptt-zendmast aan de einder ervoor dat ik me nu al in (voormalig Oost-)Berlijn waan, waar ik volgende week heenga - een vreemde sprong in de tijd.

Aan de Zuidwal was een ziekenhuis waar opa Herman regelmatig verbleef, toen hij meer en meer last kreeg van Parkinson. Met mijn schaakbord achterop de fiets ging ik vanuit de middelbare school met enige regelmaat bij hem langs. Hij bleef sterk schaken; ik ben nog steeds blij met een paar remises, die ik voor de poorten van de hel heb weggesleept.

Ik heb Roosje, mijn moeder, intensief gevolgd in de laatste weken van haar leven (zie "Mijn lieve oude moeder, deel 1 t/m 10), daarvoor ook veel met haar gepraat. Veel kon ik snappen, maar met haar verzuchting "Het is mijn stad niet meer en mijn land niet meer" heb ik veel moeite, de mooie herinneringen laten zich zonder moeite op de gevels projecteren, ook als die volhangen met satellietschotels.

dinsdag 18 juni 2013

Mijn lieve oude moeder (10): "En niet het snijden doet zo'n pijn ..."

Deze en de volgende dichtregel van Vasalis, hoe ondraaglijk waar zijn ze bij vlagen. Ik schenk de lezer van mijn blog eerst het hele gedicht, opdat de ware schoonheid van deze poëzie niet verloren gaat:

Sotto voce



Zoveel soorten van verdriet,

ik noem ze niet.

Maar één, het afstand doen en scheiden.

En niet het snijden doet zo'n pijn,

maar het afgesneden zijn.



Nog is het mooi, 't geraamte van een blad,

vlinderlicht rustend op de aarde,

alleen nog maar zijn wezen waard.

Maar tussen de aderen van het lijden

niets meer om u mee te verblijden:

mazen van uw afwezigheid,

bijeengehouden door wat pijn

en groter wordend met de tijd.



Arm en beschaamd zo arm te zijn.



M. Vasalis


uit: Vergezichten en gezichten,

Van Oorschot 1954

Nu, twee maanden na de uitvaartplechtigheid, kan ik heel goed naar de stukken van Bach luisteren, die Roosje voor die gelegenheid had uitgezocht ("Ik wil graag een plaatje aanvragen ..."): "Erbärme dich" uit de Mattheus Passion en het Dubbelconcert voor twee violen. Maar bij het horen van Shaffy Cantate schiet ik vol; ik realiseer me dat de sixties nu echt voorbij zijn en vijftig jaar in het verleden liggen: ik kan ze niet meer met mijn moeder delen. Hoe uitbundiger Shaffy, hoe melancholieker ik word.

"'t geraamte van het blad" uit Vasalis' gedicht raakt me zeer: ik had op eigen houtje nog één muziekstuk toegevoegd aan het programma: "les feuilles mortes" van Yves Montand. Dit stuk vormde een mooie traite-d'union tussen de Franse lessen van Roosje in de jaren zeventig en haar uitgemergelde kleine lichaam in het veel te grote bed van het hospice. "Het grote bed" is, zoals al gememoreerd, de favoriete metafoor van Jacques Brel voor de dood: het grote bed dat ieder van ons ooit zal ontvangen.

Vanmorgen zwom ik, zoals ik dat zo vaak deed, een kilometer. Ineens vond ik het heel vreemd dat het zwembad zo indrukwekkend hetzelfde was als voordat Roosje was doodgegaan. Je kunt ook heel goed zwemmen zonder dat je een moeder hebt ...

Mijn lieve oude moeder (9): het uitvaartwezen - contemplatie en volharding

In de loop van de week kwam er nog van alles in me op: bijvoorbeeld, dat het mooi zou zijn als de kleinkinderen van Roosje alle drie een kaarsje zouden aansteken aast de kist. Bijvoorbeeld, dat de televisie waarop het filmpje getoond zou worden tijdens de rest van de plechtigheid een soort van gapend zwart gat zou zijn, terwijl er dan beter een foto van Roosje op te zien zou kunnen zijn. Bijvoorbeeld, dat er naast de condoleanceregisters wel zo'n zelfde  foto van Roosje zou kunnen staan.

Vragen stond vrij bij de Volharding. Op vrijdagmorgen belde ik naar deze ondernemer en werd te woord gestaan door meneer Brinkman, die even vriendelijk als onwetend was. Maar: hij zou alles voor me uitzoeken. Of ik de vragen nog even voor hem op de mail wilde zetten? Ik was te verbouwereerd om Brinkman meteen door de telefoonlijn te trekken wegens een schrijnend weigeren van empathisch aantekeningen maken. Maar dat was nog niet alles.

Brinkman zou 's middags terugbellen. Het werd vier uur, half vijf, kwart voor vijf ... tussen mij en de uitvaartplechtigheid restte slechts een weekeinde. Ik besloot zelf te bellen. "Mijnheer Brinkman is al naar huis", zei een meisjesstem. "Dat spijt me erg, want hij zou nog mijn vragen beantwoorden", riposteerde ik. Het meisje mompelde iets over vrijdagmiddag, waardoor ik pas echt pissig werd: "Mevrouw, u heeft geen garagebedrijf", beet ik haar toe. "Neemt u mij niet kwalijk", probeerde ze. "Dat doe ik wel", zei ik, "temeer omdat ik er nu zelf weer achteraan moet." Ze beloofde mobiel contact te zoeken met Brinkman, die me dan alsnog ging bellen.

Een half uur later belde zijn collega, Brinkman durfde niet meer, denk ik. Vlot en direct antwoordde hij op al mijn vragen, die ik opnieuw moest toelichten, hij had het dossier niet eerst even zelf gelezen. Het was wel jammer dat maandag bleek dat het antwoord over de kaarsen slordig was en het antwoord over het beeldscherm onjuist. Dat bleek maandagmorgen, waardoor de tijd voorafgaande aan de plechtigheid ook niet rimpelloos voorbij ging.

Kortom: we bevelen de Volharding niet aan bij rouwenden die hun emotie niet kunnen scheiden van het praktische geregel. Het product bestaat, nogmaals, voor meer dan 90% uit communicatie - zo'n kist in de oven schuiven lijkt toch niet zo moeilijk. Er is al geruime tijd een klachtenbrief uit naar de Volharding, maar nog geen antwoord: communicatie hè? 


Mijn lieve oude moeder (8): het uitvaartwezen - regeldingen

Roosje koos voor versterven; in dit licht is het uiterst ironisch dat de coöperatieve uitvaartvereniging in Den Haag de welluidende naam "De Volharding" draagt. Een uurtje of wat nadat Roosje gestorven was, kwam er een dame namens deze "Volharding" om de uitvaart met ons te bespreken. Toen ze weg was zei broer Marc: "Die heeft al honderd cursussen 'empathie' gevolgd en nog steeds niet begrepen waarover het gaat."

We hebben nog zitten geinen: zullen we Roosje nog één keer stangen en een rouwkaart met meeuwen of duiven uitzoeken? Verder hadden we alles helemaal onder controle; het viel ons daarom op dat de Volhardingsdame een beetje afgemeten reageerde toen we helemaal in de geest van Roosje en volgens één van haar laatste wensen voor de goedkoopste kist kozen. Inderdaad: 90% van het product is communicatie - als er voor een goedkope kist gekozen wordt, ga je ook een beetje zuinig met je woorden wezen.

Gelukkig had ik al veel met Roosje besproken, toen ze nog in Houthaghe was. De tekst op de kaarten niet, tenslotte was dat onze emotie, op het moment dat ze er niet meer zou zijn - je geeft niet alles uit handen als je achterblijft. Heel mooie muziek wilde ze voor de plechtigheid: "Erbärme Dich" uit de Mattheus Passion van Bach. En ook zijn "dubbelconcert voor twee violen", in de uitvoering van Itzhak Perlman en Isaac Stern natuurlijk (je hoort Roosje vragen "Zouden ze Joods wezen? Ze spelen wel prachtig viool."). De "Volhardingsdame" hoorde het allemaal onbewogen aan en maakte aantekeningen. We maakten blijkbaar een al even vastberaden indruk als Roosje in haar verstervingsproces; de intaker (van de undertaker ...) deed nauwelijks aanvullende suggesties. Tijdens het gesprek kwamen de begripvolle mensen van het Vliethuys melden dat ze klaar waren met de eerste verzorging van Roosje. We gingen kijken, de eerste grote schok: ze lag er prachtig bij maar het was Roosje niet meer, wat was ze al ver weg.

Tijdens de paasdagen hadden Marc en ik bestanden gemaakt met alle adressen voor de kaarten. Er gloorde een periode van rust en contemplatie, aangezien er al heel veel geregeld leek. Het filmpje van Bomans voor tijdens de plechtigheid (waarover de dame van de Volharding tijdens de intake haar scepsis al had uitgesproken) kon op vrijdagmiddag nog worden getest in het crematorium. Een klusje voor mij, Marc en Lenneke gingen zich met de bloemen en het drukwerk bezighouden. Aangezien ik niet in Marc's mini-voiture paste reed ik op de vouwfiets langs de Vliet van Voorburg naar Delft, een tocht die ik in de jaren 70 vaak omgekeerd gemaakt had. Ik was een ervaring rijker en een moeder armer.

Op woensdagmorgen bedacht ik dat het wachten met het testen van het filmpje tricky was, ingegeven door de geuite scepsis bij de intake (meestal wordt dat niks, zo'n filmpje van Youtube). Maar wij hadden Duco, de professioneel filmende broer van Madelinde, die het filmpje van het net plukte en wat opkalefaterde. Volgens de instructies monteerde ik het in een powerpointpresentatie en zette die op een schijfje. Even bellen met het crematorium, afdeling radiokamer: diezelfde middag testen bleek ook te kunnen.

Het was stralend weer en ik zette de vouwfiets op de intercity naar Den Haag. Waarom niet even door de straat gefietst, waar Roosje geboren was? Misschien kijkt ze wel van boven op me neer, dacht ik in de Van Marumstraat. Ik had er gekscherend nog gevraagd of ze me een seintje van boven wou geven, wanneer dat - tegen mijn ideeën in - toch mogelijk bleek. Op de hoek van 'haar' straat met de Beeklaan stond een oude, mij onbekende Turkse heer, die me onverwacht hartelijk groette. "Daar zul je haar hebben", dacht ik monter, natuurlijk in de gedaante van een oudere Turkse man in een jurk. Ik heb maar hartelijk teruggegroet. Het was nu echt haar stad niet meer ...

In het crematorium werd ik allerhartelijkst ontvangen in de radiokamer. Aan de wand hingen twee enorme flatscreens, waarop ik live kon meekijken met de plechtigheden in de grote en de kleine aula. "Leuk, misschien zie ik nog bekenden ..." - hoe zit het eigenlijk met die privacy? En er was nog een domper: voor de kleine aula had ik een DVD nodig, in plaats van een schijfje met een powerpoint. Ik liet me niet uit het veld slaan, zag een laptop staan en stopte het schijfje er in. Even later Bomans in beeld en geluid. Vervolgens heb ik de dame van de radiokamer uitgelegd hoe ze haar eigen apparatuur kon gebruiken. Toen ik er vertrouwen in had, ben ik maar weer eens opgestapt.

maandag 17 juni 2013

Mijn lieve oude moeder (7): hospice "Het Vliethuys" - laatste dagen

De paasdagen van 2013 waren ijskoud; de kamer van Roosje keek uit op een kleine vijver in de voortuin van het hospice, stijf bevroren. Er was dit voorjaar niet veel wat aan het leven deed vasthouden. Wat Roosje betrof, zou er ook helemaal niets van haar overblijven: as verstrooien, geen gedenktekens, niets. Gelukkig bleven Marc en ik van haar over met drie prachtige kleinkinderen.

Elke dag lunchte ik met het personeel van het hospice, ze bespraken de op handen zijnde verhuizing naar een mooi pand aan de overkant, dat nu helemaal werd gerestaureerd - het hospice was nu gehuisvest in het oude zusterhuis van het ernaast gelegen Diaconessenziekenhuis. Er was ook al een tuinplan: er zouden linden geplant worden. Ik bood aan om één van deze linden te betalen, zodat die zou groeien en bloeien ter nagedachtenis van Roosje. Het voorstel vond instemming aan tafel.

Op eerste Paasdag was ik van plan weer eens een nachtje thuis te gaan slapen. In de luie stoel bij Roosje was ik een beetje ingedommeld naast mijn IPhone met wekkerfunctie. Ik werd echter wakker van Roosje, die hevig aan het hoesten was. Toen ik zag dat ze af en toe overeind probeerde te komen, ben ik naast haar gaan zitten en heb ik af en toe op haar ingepraat: "Laat het  maar los, je mag van ons allemaal gaan." Dat gebeurde die avond nog een keer, uiteindelijk had ik heel hard moeten fietsen voor de laatste trein, die ik maar heb laten gaan.

Uiteraard gaf ik deze onrustige stemmingen door aan de verpleegkundige, die nachtdienst had. De arts, die 's morgens weer belde, besloot daarop dat Roosje in het vervolg viermaal daags samen met de morfine dormicum zou krijgen, een sterk slaapmiddel. Op de ochtend van de tweede Paasdag viel ze voor de laatste keer in haar leven in een diepe slaap.

Wachten op Godot is een opgave, bewees Becket al. Op dinsdag kwamen we - Marc, Lenneke en ik - in elk geval onszelf tegen. Marc en Lenneke togen werk- en huiswaarts, terwijl ik een eindje ging fietsen door de centra van oud Voorburg en oud Rijswijk, het was een stralende dag. Ik had net een nieuwe Italiaanse vouwfiets aangeschaft en koerste langs de Vliet. Kijk, Drievliet, ook daar ging Roosje vroeger met me heen: een pretpark avant-la-lettre waar je met de boot vanaf de Soestdijksekade naar toe kon varen. Heel spannend allemaal. In het gebouw van de Haagse HTS, waar ik jaren gewerkt had, was nu de politieacademie gevestigd. Langs een emplacement vol met Fyra-treinen, waarvan we nog veel zouden horen, fietste ik terug naar het hospice.

In de huiskamer dronk ik een kopje thee, daarna ging ik terug naar kamer 1. Roosje sliep, vanzelf (maar niet helemaal vanzelf). Ik ging naast haar zitten, legde een hand op haar broze schouder en herhaalde het mantra: "Laat het allemaal maar los, je hoeft niet meer." Een half uurtje later werd haar ademhaling even heel intens voordat deze stokte: ze was er niet meer. Het was tien over half vier.

 

Mijn lieve oude moeder (6): hospice "Het Vliethuys" - eerste dagen

De rit met de ambulance duurde dik een half uur. De broeders tilden haar pijnlijke lichaam geroutineerd op het bed van het hospice. Ze keek en leek tevreden en leefde een beetje op, zoals dat wel vaal gebeurt in een hospice - "hier moet ik zijn", leek ze met haar hele lijf te zeggen.

Ik richtte haar kamer in, pakte haar tas uit, hing de kleren in de kast, zette de fruitpers (die nu royaal overbodig werd) nog even in het zicht op tafel, sloot mijn IPod aan op de muziekinstallatie, probeerde de luie stoel uit en wachtte op de dingen die komen gingen. Je hebt regelmatig de neiging om te verstillen in zo'n proces, deels verdringing, denk ik. De hoes in de kast die bestemd was voor de laatste kleding van Roosje (waarin ze zou worden opgebaard) was me echter wel degelijk opgevallen.

Om een uur of drie werd de stilte verstoord met de komst van een mijnheer, die zich voorstelde als dokter Schreiner. "Ik ga het van uw huisarts overnemen, mevrouw Van Pelt", zei hij opgewekt. Hij gaf haar een hand. "Waarom ligt u hier?" "Omdat ik dood wil", antwoordde Roosje gedecideerd. Het liet weinig te raden over. De arts keek ons indringend aan. "Toch kan ik de belofte van uw huisarts niet zomaar overnemen, mevrouw." Mijn moeder schrok, mijn onzekerheden van het weekeinde kwamen als een boemerang terug.

De arts had ons in verwarring achtergelaten en ik probeerde mijn moeder gerust te stellen: "laat het maar los, je ligt hier niet voor niets en deze arts is ook niet voor niets aan een hospice verbonden. Het komt heus goed." In het nagesprek met de huisarts hoorde ik van haar dat deze dokter Schreiner ook ervaring had met spijtoptanten, hij was van mening (en terecht, natuurlijk) dat er ook een weg terug zou moeten zijn; hij wilde die niet bij voorbaat afsnijden.

Er volgde een intake met de coördinator van "Het Vliethuys" en een tweede, rustiger gesprek met de nieuwe arts, die door de staf van het hospice vooraf werd ingepraat. We vertelden ons verhaal en hij besloot ons te gaan helpen, maar wel op zijn manier: Roosje hoefde niet te lijden: onderdrukken van dorst, onrust, pijn en opstandigheid was allemaal mogelijk. Zo was palliatieve zorg bedoeld, het lijden verzachten met medicijnen die als bijwerking hebben dat de dood wat sneller intreedt.

Het was de week voor Pasen. Ze zal op goede vrijdag wel versterven, dacht ik, nu ze haar geloof steeds meer  in twijfel trekt (met Friso heb ik er nog uitgebreid over gesproken, haar immigrerende moeder had zich eenmaal in Nederland overmatig gretig vastgeklampt aan de katholieke Oostenrijkse roots; Roosje had daarvan in haar jeugd veel last gehad). Het personeel van het hospice was fantastisch: ze verzorgden Roosje, die in een soort waak-slaaptoestand op haar dood aan het wachten was.

Zelf woonde ik zo'n beetje in het Vliethuys; ik sliep in een bewonerskamer of in de luie stoel op de kamer bij Roosje. Wel maakte ik dankbaar gebruik van de kookkunsten van Lenneke en at elke avond bij mijn broer en schoonzus. Daarna zaten we dan nog een uurtje bij Roosje, die na haar verzorging sliep op de morfine die ze kreeg. De arts vertrok op donderdagavond naar de Ardennen om daar het Paasweekeinde door te brengen en toonde zich zeer betrokken: hij belde elke dag.





zondag 16 juni 2013

Mijn lieve oude moeder (5): palliatieve sedatie

Je kunt een heleboel willen in een beschaafd land, maar tussen droom en daad staan nog altijd wetten in de weg, ook als je de praktische bezwaren hebt weggeruimd. In het weekeinde voorafgaande aan Roosjes gang naar het hospice, heb ik mijn kennis over het einde van het leven wat opgefrist.

Ik leerde (op het door Roosje verfoeide internet, natuurlijk) dat de huisarts nogal een toezegging heeft gedaan. Deze toezegging en vooral het moment van in slaap brengen, doet sterk denken aan passieve euthanasie, een term die in de jaren '90 buiten het wetboek is gehouden.

Afgelopen week heb ik nog een afrondend gesprek gevoerd met deze huisarts uit Loosduinen. Ze had het toch inderdaad zo bedoeld; er is in het proces dan een heel duidelijk moment waarop de stervende het bewustzijn verliest en waarop je afscheid kunt nemen. Dan lijkt het op actieve euthanasie, terwijl het afscheid nemen anders veel meer geleidelijk gaat.

Het eerste zogenaamde ‘paarse kabinet’ dat in 1994 aantrad na forse verliezen van het CDA dat voor het eerst ontbreekt in een naoorlogs kabinet) heeft op Justitie en Volksgezondheid een D66-tandem: Sorgdrager en Borst. Zij laten in de regeringsverklaring ten aanzien van euthanasie noteren:

"Het verantwoord omgaan met vragen van leven en dood vergt voortdurend de aandacht. Het kabinet is niet voornemens voorstellen in te dienen ten einde
euthanasie uit het wetboek van strafrecht te schrappen. De praktijk van de wet op de lijkbezorging zal zorgvuldig worden geëvalueerd, waarbij vooral de ervaringen met de meldingsregeling, de verhouding tussen de procedure bij levensbeëindiging op verzoek en bij levensbeëindiging niet op verzoek, en het vervolgingsbeleid worden bezien. Deze evaluatie zal binnen twee jaar worden afgerond."


Acht jaar later, op 1 april 2002 is de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding in werking getreden, tijdens de regeerperiode van het tweede paarse kabinet. Het heeft een taboe geslecht en meer draagvlak gecreëerd voor een zelfgekozen levenseinde - ondraaglijk leiden en een voltooid leven zijn voortaan - zij het heel subjectieve - criteria voor het toepassen van actieve euthanasie. Het wegen van die subjectieve criteria is daarbij wel heel belangrijk.

Daar had ik dat weekeinde tussen Houthaghe en hospice wel last van: het hospice vroeg om een terminaalverklaring, bijvoorbeeld. Maar hoe terminaal was Roosje eigenlijk. "Ze was aan het einde van haar leven toe", vertelde Friso, de geriatrisch psychiater, na zijn gesprekken met Roosje, hij herhaalde dat nog eens in het afrondend gesprek dat ik met hem had. "Bovendien", zij hij, "had ze deze versterving helemaal zelf in de hand, ze was van niemand afhankelijk en dat paste in haar stijl van leven."

Nou ja, in elk geval waren we van de huisarts afhankelijk. Ging die zo'n terminaalverklaring schrijven? En doen wat ze beloofd had? Daarvan was Roosje wel degelijk afhankelijk ... l'Histoire se repète: in de laatste jaren had Roosje ook zo'n onaantastbaar idee van onafhankelijk, terwijl schoonzus Lenneke al jaren haar boodschappen deed en broer Marc die al jaren wekelijks bezorgde.

Op basis van de jurisprudentie na 2002 schrijft de NVVE: "Duidelijk is dat niet alle mensen die dood willen onder verwijzing naar de nieuwe wet hulp zullen krijgen. De eis van de terminale fase – die weliswaar geen steun vindt in de rechtspraak – wordt door veel artsen wel gesteld. Dat heeft niet alleen betekenis voor mensen met een psychiatrisch lijden maar ook voor oude mensen die niet meer verder willen en chronisch zieken met een ernstig lijden. Op dit terrein is er in de toekomst nog wel het een en ander te verwachten, getuige de nieuwe taak die de NVVE voor zichzelf weggelegd ziet." Het maakte me er niet geruster op.

Ee eenmaal in het hospice was het nog even flink schrikken, waarover meer in het volgende deel.

woensdag 29 mei 2013

Mijn lieve oude moeder (4): van verzorgingshuis naar hospice

Na haar gesprekken met hulpverlener Friso was Roosje nog rustiger geworden. Ze wist nu dat er een uitweg was, ze wist ook dat die uitweg haar gegund was. Bijna 85 jaar oud en moegestreden, een mooi leven om op terug te kijken, gave kinderen (gek om over jezelf op te schrijven) en kleinkinderen, geen missie meer in het leven, alleen maar pijn, ongemak en krimpende mogelijkheden.

Op donderdag, na anderhalve week in Houthaghe, vertelde Roosje aan haar huisarts dat ze, na bijna twee weken niet te hebben gegeten, ook wilde gaan stoppen met drinken. De huisarts reageerde onderkoeld: "Als u dat een paar dagen volhoudt, kan ik u in slaap brengen waardoor u de aftakeling van uw lichaam niet zo bewust hoeft mee te maken." En, naar de omstanders (en vooral naar mij): "Als iemand niet meer eet en drinkt, sta je als arts met de rug tegen de muur. Je kunt dan hooguit nog veel doen om het leven te verzachten." Het klonk Roosje als muziek in de oren: haar uitweg kwam praktisch binnen handbereik.

De coördinator van Houthaghe schrok. Ze vertelde me dat mijn moeder op een kamer lag die ervoor was ingericht om beter te worden. Een proces van versterven konden ze niet faciliteren. De huisarts raadde me vervolgens aan om een hospice voor Roosje te zoeken. Het personeel van zo'n instelling was goed bekend met deze processen, ze zou daar in goede handen zijn.



De ochtend erop had ik eerst een bijeenkomst bij het outplacementbureau dat me begeleidt om werk te vinden. Ik heb het in de afgelopen maanden overigens voor het eerst uiterst zinvol gevonden om geen werk te hebben, in het proces met Roosje kon ik "inhalen" wat ik bij Wim, mijn vader,  gemist heb: toen hij onder de handen van de arts stierf, dobberde ik op een zeilboot voor de sluizen van Calais, zonder - de in 1988 nog niet voorradige - mobiele telefoon. "Ga maar lekker zeilen", had pa gezegd, "ik ben met een paar dagen weer thuis."


's Middags ging ik mijn best doen om een hospice te zoeken, na overleg met broer Marc en diens vrouw Lenneke. Welke andere bron dan Internet ligt er voor de hand? Het Jacobshospice, midden in Den Haag, had een goede pers, die belde ik als eerste. Alleraardigste mevrouw aan de telefoon ... met een wachtlijst. Voor Roosje leek me dat geen optie: snelle hulp was geboden. Via een intern systeem noemde dezelfde mevrouw Scheveningen en Voorburg als mogelijke alternatieven met plek. Uiteindelijk had ik in Voorburg beet, bij het Vliethuys, maar er was in het weekeinde nog wel van alles te regelen.


Op bezoek bij Roosje. Ze vraagt: "Ga ik nou vandaag naar het hospice?" Ik keek haar aan en vertelde dat ik druk voor haar bezig was, maar dat het nog wel even wat regelwerk vergde. Dat haar huisarts ook haar steentje zou moeten bijdragen. Dat wij - als kinderen - het ook nog wel fijn vonden om even aan het idee te wennen. "Laten we inzetten op maandag, mam", verzuchtte ik, "op de eeuwigheid maken die twee dagen toch ook niet veel uit."


Op maandagmorgen kwam ik om 9 uur haar kamer op met een rode roos, die haar zou vergezellen naar haar laatste bed. "Hoe voel je je?" vroeg ik haar, toen ze haar ogen opsloeg. "Heel raar", antwoordde ze, "maar ik wil toch niet terug". Ik had het nog een benauwd weekeinde gevonden (zie "Mijn lieve oude moeder (5): palliatieve sedatie)". In de loop van de morgen perste ik een laatste sinaasappeltje voor haar uit. Ook heb ik nog voor haar gezongen, omdat het me pijn deed dat ze me nooit meer zou zien optreden. Niet te pontificaal: ik begon simpelweg met "Mijn vlakke land", waarop ik aan het studeren ben. Toen ik klaar was zei ze: "Wat mooi, dat is van Brel, hè".

Jacques Brel had zo'n prachtige metafoor voor doodgaan: het grote bed, dat ons allemaal wacht. Ik had op die tumultueze vrijdag nog wel kans gezien om de uitvaartplechtigheid met haar door te spreken. Zware kost en zware muziek, want iets lichts, daar kwamen we in eerste instantie niet uit. "Wat voor weer zou het zijn in Den Haag" en "Zeur niet" sneuvelden, om mijn opmerking dat "Ali Cyaankali" van diezelfde Conny Stuart wat ongepast leek, kon ze nog hartelijk lachen. Ineens kreeg ik een ingeving en liet haar een opname van Bomans zien: in het sprookje dat hij voorleest komt de wil om dood te gaan en de liefde voor je moeder nog één keer samen. Dat vond ze een mooi idee.

Rond twaalf uur kwamen twee ambulancebroeders, die haar Houthaghe uit reden. Het begon nu wel heel definitief te worden. Geëmotioneerd namen enkele verpleegkundigen van Houthaghe afscheid van Roosje. In de ambulance praatte ze honderduit tegen de broeder naast haar over haar onstuitbare verlangen naar de dood. "En uw zoon?" vroeg deze. "Die gunt het me, net als mijn andere zoon", zei ze. De broeder keek me aan en zei dat hij familieleden bij dergelijke ritten meestal voorin zet in plaats van bij de patiënt, vaak is er strijd. In dit geval had hij het goed ingeschat, vond ie.


dinsdag 28 mei 2013

Mijn lieve oude moeder (3): Houthaghe

Er heeft zich een zinnetje in mijn hoofd vastgezet: "Mijn moeder is doodgegaan, omdat ze dat zelf wilde". Het is een bij vlagen lastig te verteren zinnetje.

Er was niets mis met Houthaghe en tegelijk was er alles mis met dit verzorgingshuis in Houtwijk, althans in de ogen van mijn moeder: ze was niet meer thuis. Het fort, dat ze in de afgelopen vijfentwintig jaar alleen met alle macht had verdedigd was ten prooi gevallen aan fysieke rampspoed. Huis verloren, al verloren - er viel niet te tornen aan dit motto.

Het personeel van de instelling probeer het Roosje naar haar zin te maken. Ze liet zich echter niet meer verleiden, hoewel ik af en toe wel een sinaasappeltje voor haar mocht uitpersen: "lekker fris!" Even later kwam er dan een verzorgster vragen: "Mevrouw, wilt u thee?" "Nee, ik wil dood", antwoordde ze dan heel beslist.

In de eerste dagen van haar opname was het beangstigend. "Slaap je wel?", vroeg ik haar. "Jawel", zei ze dan, "maar ik word vroeg wakker en lig me dan af te vragen of ik mijn eigen polsen niet kan doorknagen. Kon ik nou maar gewoon ergens aan doodgaan." Het kwam niet als een verrassing; in de afgelopen jaren had ze al vaker gezegd: "Als ik morgenochtend niet meer wakker word, vind ik dat niet erg." En ook: "Ik ben veel te laf om van de flat af te springen, maar voor mij is het leven wel mooi geweest."

Als je aan het leven hangt, is het moeilijk om te bevatten dat het leven compleet kan zijn, dat je kunt hunkeren naar het einde. Voor haar was het einde een bevrijding van pijn en van een snel kleiner wordende wereld. Van haar kleinkinderen kon ze niet meer naar hartenlust genieten, haar conditie liet haar dat niet toe. Haar kinderen konden nog maar op één manier lief zijn, door haar te laten gaan. Haar levensangst werd almaar groter dan haar doodsangst.

Het weekeinde naderde, Roosje had nog steeds niet gegeten. Wel perste ik eindeloos sinaasappels voor haar uit. "Lekker fris", zei ze dan. Ik belde mijn broer Marc, we bespraken de situatie. Mijn eerdere inschatting van de situatie was dat er twee mogelijkheden waren: ze zou deze hobbel nemen en dan nog jaren leven in een woon-zorgappartement of het zou snel afgelopen zijn. Ik besprak met Marc de tweede mogelijkheid, die met het uur reëler werd, en haar angst en onzekerheid. We spraken af om na het weekeinde samen aan haar bed te gaan zitten en haar te zeggen dat wij haar niet zouden tegenhouden.

"Als het echt jouw diepe verlangen is om dood te gaan", zeiden we haar, "dan kunnen wij je laten gaan." Maar ook: "We zijn allebei geen expert in het diepste verlangen van anderen. Daarover ga je vooral zelf. Maar we vinden het wel fijn als je er nog een keer met iemand over spreekt. Iemand, die hiervan wat meer verstand heeft." Roosje werd rustiger na onze gezamenlijke belofte. De huisarts regelde snel een hulpverlener, die met haar ging praten.

"Uw moeder is niet depressief", vertelde Friso, deze hulpverlener, mij. "Een depressie kan overgaan, uw moeder is echt aan het eind van haar leven." Al had ik willen protesteren tegen deze jobstijding, het kwam niet in me op: met heel mijn hart en ziel wilde ik haar helpen, haar lijden verlichten.







Mijn lieve oude moeder (2): een val, een bekken, een slotakkoord

"Er zijn me een paar dingen overkomen, -niet alleen de dood van mijn moeder." Deze beginzin van "Twee vrouwen" van Harry Mulisch blijft door mijn hoofd spoken. Op 2 april jl. 's middags om 11 minuten over half vier overleed Roosje van Pelt-Post in hospice Het Vliethuys in Voorburg; ze was bijna 85 jaar oud.

Drie weken en één dag eerder was ik met haar in ziekenhuis Leyenburg voor het maken van röntgenfoto's van haar bekken en haar heupen. De huisarts had haar gestuurd en een ambulance geregeld, nadat de thuiszorgorganisatie had aangegeven dat de situatie niet meer te verantwoorden was: "uw moeder wordt steeds minder mobiel". Toen we het huis verlieten, rond een uur of één op 11 maart, had ik het bange vermoeden dat ze er voor het laatst vertrok.

De SEH-arts in Leyenburg vertelde haar dat ze een scheurtje in haar bekken had. Daarmee had ze thuis na een val op de harde keukenvloer nog een week rondgescharreld. Eerder had de huisarts gezegd dat ze of in het ziekenhuis zou blijven of naar een kamer in een verzorgingshuis zou gaan, naar huis terug was op dit moment geen optie.

Als een bang klein vogeltje lag ze op een bed in de gipskamer van de SEH-afdeling van het ziekenhuis te wachten op de ligtaxi, een mooi eufemisme voor de ambulance die haar naar Houthage zou brengen, een verzorgingshuis, vanuit het ziekenhuis halverwege op weg terug naar huis. Maar wat letterlijk zo was, bleek figuurlijk een heel ander verhaal: bij aankomst in het verzorgingshuis wilde ze niets meer: niet meer eten en al helemaal niet mobiliseren en revalideren. Ze wilde niet meer leven.

Intuïtief heb ik in het ziekenhuis twee foto's van haar gemaakt. Op de eerste zit ze te wachten bij de afdeling radiologie (er was nog een röntgenfoto mislukt, die werd nog een keer overgemaakt) en op de tweede ligt ze op de gipskamer te wachten op de ligtaxi. Later in het verzorgingshuis heb ik ze haar laten zien en haar gezegd dat ze, volgens mij, ergens tussen die twee foto's een knop heeft omgezet: "Niet naar huis terug? Dan ook nergens anders meer naar toe." Ze keek me doordringend aan en zei: "dat heb je goed gezien, jongen."

woensdag 22 mei 2013

Mijn lieve oude moeder (1): "La vie en Rose" (tekst en muziek tijdens de uitvaartplechtigheid)

Preambule: het overlijden van mijn lieve oude moeder begin april van dit jaar was om meer dan één reden heel ingrijpend. In een serie blogs wil ik dat beschrijven. In dit eerste deel de tekst van haar verhaal, dat ik vertelde tijdens de uitvaartplechtigheid. In de volgende delen het proces van A tot Z (voor zover dat mogelijk is).


“En ik had zo naar de lente verlangd”,

zei ze me drie weken geleden nog.


We hebben geluisterd naar Erbärme dich, uit de Mattheüs Passion van Bach. 

Roosje - ze wilde met het einde in zicht haar roepnaam weer terug hebben - hield van muziek, van de grote klassieken, van Bach. Ze bezocht de kerk in Leipzig waar Bach cantor was en waar zijn Mattheüs voor het eerst geklonken heeft. Erbarmen heeft veel betekenissen, naast troosten en meelijden ook het lijden wegnemen - we gunden haar de laatste weken steeds meer een uitweg uit haar lijden.

Van de katholieke verhalen achter de muziek moest ze steeds minder hebben: het katholicisme wierp met de zusters van het Heilig Hart in haar herinnering een schaduw over haar vroegste jeugd, zoals de Tweede Wereldoorlog dat deed over haar tienerjaren. Aan de andere kant kon ze ook wel eens terugverlangen naar het tempo en de overzichtelijkheid van de wereld en van haar wereld van voor 1940: "die oorlog,  jongen, heeft het leven helemaal op z'n kop gezet".


Tot haar grote geluk mocht ze naar de MULO, diezelfde nonnen van de Sacré Coeur zagen dat ze hersens had, die ze kon gebruiken. Na deze opleiding ging ze aan het werk op het secretariaat van advocatenkantoren, haar wereld werd groter. Aan het begin van de jaren ‘50 ontmoette ze mijn vader, ze verloofden zich en trouwden in 1954, ze vonden een kleine kamer midden in het centrum van Den Haag. Het moet een heerlijke tijd geweest zijn, de oorlog was voorbij, de dreiging van een atoombom ver weg en zij en haar Wim werkten allebei en genoten met volle teugen van het leven in een bedrijvige stad en een land in opbouw.

In een goed katholiek gezin komt er snel gezinsuitbreiding: mijn komst maakte de kamer in de stad op slag te klein: tegenover park Overvoorde in Zuidwest Den Haag vonden pa en ma een tweekamerflat. Al gauw werd dat een driekamerflat: in de Hellendoornstraat werd mijn broer Marc geboren. De beslissing dat het gezin daarmee compleet was, was op dat moment heel modern. Mijn ouders manifesteerden zich: praatten mee bij de oprichting van D'66, gingen uit naar theater en vooral cabaret en wisten met weinig middelen veel van het leven te genieten.


Meer moderns deed z'n intrede in de Hellendoornstraat: Roosje genoot van het huis bestieren en het leven met de telefoon, de koelkast, de televisie, de wasmachine en het gasfornuis. Ik zie de taarten die ze bakte op onze verjaardagen nog voor me: grote ronde wagenwielen met jam gevuld en door de hagelslag gerold. Ze deed het huishouden met plezier, maar probeerde daarnaast een dag in de week te blijven werken, voor advocaten en later voor rechters. Als kind genoten we ook daarvan mee: één van haar werkgevers was lid van de Eerste Kamer, op Koninginnedag stonden Marc en ik met onze neuzen tegen het glas van het senaatsgebouw gedrukt om naar het Binnenhof en de Gouden Koets te kijken.


Waar Wim steeds drukker was met werk en studie, was Roosje er altijd: met Marc en mij liep ze eindeloze tochten mee bij de natuur-verkenners, ze toonde ons alle schatten van Den Haag: De stier van Potter in het Mauritshuis. Panorama Mesdag en de vergezichten vanaf de Haagse toren en de Scheveningse vuurtoren.


Het leven ging op dezelfde voet verder aan de Hengelolaan met meer luxe, buitenlandse vakanties, weekendjes weg. Marc en ik gingen studeren. Roosje ging op Franse les met haar vriendin Mary en leerde ons eenmaal per week een kant-en-klaar maaltijd opwarmen, ook al zo modern in die tijd. Naar verluidt wilde ze toen ook wel eens spijbelen en lekker de bloemetjes buiten gaan zetten, blijkbaar had ik dat niet van een vreemde.

In 1980 verruilden ze de flat aan de Hengelolaan voor het toen zo statige, grote appartement in de Catharina van Rennesstraat bij Meer en Bosch. Met lift: trappen lopen werd teveel voor de conditie van Wim. Ze hebben er nog acht jaar samen geleefd, gelukkig met elkaar, hoewel de zorg voor Wim een steeds grotere belasting werd voor Roosje.



Na zijn dood probeerde ze op te leven, wat haar ook lukte: ze kreeg haar eerste kleinkind, Robbert, waarmee ze een nieuwe wereld kon ontdekken.


Ze ontdekte meer van de bestaande wereld, maakte reizen met haar vriendinnen, toog nog een keer alleen naar haar vriendin Adri in Canada en naar steden die ze voor het eerst of beter wilde leren kennen. Ik heb warme herinneringen aan lange wandelingen: Parijs en het Harzgebergte en het ontdekken van de schatten van Sint Petersburg en Moskou. Ze was geabonneerd op concertreeksen van het residentieorkest en kon haar mondje roeren in politieke discussies. Regelmatig kwam ze met haar auto naar mijn huis in Antwerpen: inkopen doen terwijl ik naar mijn werk was.

Weer tien jaar later, rond haar zeventigste verjaardag, verergerde haar reuma en kreeg ze kort na elkaar twee nieuwe heupen. In deze fase van het leven was het extra bitter dat ze het zonder haar trouwe Wim moest stellen, in het dagelijkse leven was ze alleen en ze wilde het coûte-que-coûte alleen te lijf. Ze revalideerde van de heupoperaties, maar bleef ongemakkelijk lopen. De reuma maakte haar meer en meer het leven zuur: haar handen hadden geen grip op de rollator en weigerden dienst bij steeds meer huishoudelijke taken. Ze werd steeds meer kwetsbaar bij het naar buiten gaan en zo werd ze steeds meer veroordeeld tot het eens zo chique appartement, dat twintig jaar later nog maar weinig comfort te bieden had, zeker in relatie tot haar steeds meer behoeftige omstandigheden. Ze wilde aan de plek waar ze met Wim gelukkig was geweest niets meer veranderen, verkassen naar een andere plek was onbespreekbaar.

Met deze onwrikbare keuze voor ogen, hebben we haar het leven comfortabel proberen te maken. Voor haar betekende dat afhankelijk worden, wat meer ongemak met zich mee bracht omdat ze dat niet wilde zijn. Marc en Lenneke, die haar jarenlang elke week geduldig haar boodschappen brachten, weten er alles van, het is niet makkelijk voor iemand te zorgen die geen zorg nodig wil hebben. De maaltijden voor in de magnetron waren nu geen alibi om in de stad te gaan boemelen maar werden een vorm van overleven.


Van haar twee kleinere klein- kinderen, Niene en Tjibbe, hield ze evenveel dan van Robbert, maar ze kon niet verkroppen dat ze fysiek met hen niet meer kon wat ze met Robbert nog wel had gekund.


Ik stapte met de kinderen uit de tram op de Muurbloemweg om de hoek van haar huis. Het deed me denken aan de vrolijke bloemen op de oude muren van m'n Antwerpse tuin, die zich wilskrachtig een weg banen door oud cement. De muur van Roos brokkelde af: er stierven lieve mensen om haar heen, zoals haar jeugdvriend Ben en haar hartsvriendin Jantje. Haar mobiliteit werd steeds slechter: reizen kostte haar grote moeite, ze moest dagen bijkomen van een verjaardag of een etentje. Op die manier verminderde ook het contact met haar zus Trees en andere trouwe vriendinnen: Annie en Ans.



Andere muren overschaduwden haar plek: de nieuwbouw in de buurt, de nieuwe elektronica. De iPad leek gemaakt voor haar reumatische handen, maar door alles wat rook naar computers liet ze zich buiten sluiten, het bood geen mogelijkheden om op een andere manier te gaan meedoen, zoals we haar graag hadden zien doen. Ook de getuigenissen over culturen die niet de hare waren op de – veel te lastig te bedienen - televisie sloten haar buiten: "het is mijn stad niet meer en mijn land niet meer".


Ze probeerde nog altijd de schijn op te houden, maar verloor steeds meer en steeds meer fundamenteel haar levenslust. Met het wegebben ervan verminderde ook haar doodsangst: ze hunkerde naar een verlossing van haar lijden en haar afhankelijkheid. Na een noodlottige val op de harde tegels van de keukenvloer en een paar dagen thuiszorg in een niet meer te verantwoorden situatie, realiseerde ze zich na het maken van röntgenfoto's in Leyenburg dat ze niet meer naar huis zou terugkeren en nam de beslissing dat haar einde gekomen was, onze laatste vertwijfelde aanmoedigingen ten spijt. “Ik kan echt niet meer”, zei ze dan. Ook het zorgzame personeel van het verzorgingshuis Houthage kon haar niet meer motiveren.






In haar laatste jaren doodde ze de tijd, ze heeft de tijd nog een paar weken gegeven om met haar hetzelfde te doen. Haar vastberadenheid heeft niet geresulteerd in een lijdensweg: de ontroerend lieve en kundige zorgers van hospice het Vliethuys hebben, samen met een begripvolle en empathische arts, veel erbarmen getoond: ze heeft daar geen onrust, angst of pijn meer gehad. Ik ben deze lieve mensen voor de rest van mijn leven dankbaar.



Ik gun haar dat ze de rust heeft gevonden waarnaar ze zo verlangde. Zuinig zijn op mijn moeder kunnen we niet meer, we kunnen wel zuinig zijn op onze liefde voor haar.

(Op het onvolprezen internet is "Erbärme dich" via YouTube te vinden. Bij het proces van versterven vond ik niets mooier dan "Les Feuilles Mortes" van Yves Montand, kijk naar een vitale Yves en vier het leven. Het sprookje van Bomans over de koning die niet dood wilde kwam ook al van YouTube. Tenslotte een link naar het dubbelconcert.)