Laatst
deed ik een intelligentietest op internet, uitgezet door een landelijk
bekend uitzendbureau. Eén van de uitkomsten was niet verrassend: ik
bleek, afgezet tegen mijn opleidingsniveau, een hoge snelheid te hebben
bij het verwerken van schriftelijke informatie.
Dit had ik
eerder ontdekt tijdens mijn eerste vakantiebaan op de afdeling
verkeersstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek. We
schrijven 1972, het CBS huisde nog niet in een immens kantoor langs het
spoor in Voorburg, maar in een stuk of negen oude panden in de Haagse
binnenstad. De computer moest nog uitgevonden worden, ik was 16 lentes
oud, zat op de havo en de zomer was warm.
De afdeling
verkeersstatistiek bestond uit een tiental medewerkers, opgesteld in een
klasje tegenover de afdelingsleider, meneer Heuvelmans. Op
maandagmorgen om half 9 begon ik ijverig met mijn taak, het overbrengen
van gegevens over ongevallen (datum, tijd, plaats, aantallen dodelijke
en gewonde slachtoffers enzovoorts) van door over het ganse land verspreide verkeersagenten ingevulde
'telbriefjes' op grote verzamelstaten. Tegen half 1, het begin van de
lunchpauze, besloot ik nog even de stapel af te maken alvorens te gaan
lunchen, terwijl mijn collega's het lokaal al lang en breed hadden
verlaten. De afdelingsleider was sinds half 10 uit beeld.
Na
de pauze liep ik met de ingevulde verzamelstaten en de afgehandelde
telbriefjes naar mijnheer Heuvelmans. Hij inspecteerde de
verzamelstaten, keek indringend naar mij en nogmaals naar de verzamelstaten. Hij boog zich naar mij
toe en fluisterde: "wat moet je nu de rest van de week doen?" Het was
geen grap, Heuvelmans was zelden in zijn bestaan serieuzer geweest. Hij
stuurde mij meteen door naar een ambtelijke bovenbaas.
Uit
de boodschap van deze bovenbaas leidde ik af dat ik een bedreiging was
voor het gehele systeem, hij zei het nog net niet letterlijk. Ik kreeg
een andere taak en een bijbehorende semafoon met tien lampjes. Elk
lampje correspondeerde met een bijbehorend nummer en dat nummer zat weer
vast aan een fysieke lokatie. Ging er een lampje branden, dan fietste
ik gezwind naar de betreffende lokatie, alwaar een spoedeisend stuk
(brief, dossiermap) lag voor een andere lokatie. Ik was een fietskoerier
avant la lettre.
De zomer bleef warm en ik vermaakte mij
uitstekend. Per dag waren er gemiddeld drie spoedeisende zendingen,
zodat ik in de zomer van '72 een nieuw fenomeen ontdekte: het terras.
Het was nog een hele toer om van het niet al te uitbundige salaris nog
iets over te houden voor de aankoop van elpees en boeken.
De
reactie van mijn vader destijds vergeet ik ook niet snel: toen ik de
ervaringen van de eerste dag 's avonds aan tafel deelde, verslikte hij
zich in de aardappelen; ten slotte betaalde hij ook belasting. Hij
vertelde mij zijn favoriete ambtenarenmop. In de
gangen van de ministeries zijn witte strepen getrokken, in het midden
en in de lengterichting. Met deze voorziening zouden ambtenaren die te
laat kwamen niet in botsing komen met ambtenaren die te vroeg weggingen.
Maar een week later waren de strepen alweer weg: men had ontdekt dat
het over dezelfde ambtenaren ging.