dinsdag 28 mei 2013

Mijn lieve oude moeder (3): Houthaghe

Er heeft zich een zinnetje in mijn hoofd vastgezet: "Mijn moeder is doodgegaan, omdat ze dat zelf wilde". Het is een bij vlagen lastig te verteren zinnetje.

Er was niets mis met Houthaghe en tegelijk was er alles mis met dit verzorgingshuis in Houtwijk, althans in de ogen van mijn moeder: ze was niet meer thuis. Het fort, dat ze in de afgelopen vijfentwintig jaar alleen met alle macht had verdedigd was ten prooi gevallen aan fysieke rampspoed. Huis verloren, al verloren - er viel niet te tornen aan dit motto.

Het personeel van de instelling probeer het Roosje naar haar zin te maken. Ze liet zich echter niet meer verleiden, hoewel ik af en toe wel een sinaasappeltje voor haar mocht uitpersen: "lekker fris!" Even later kwam er dan een verzorgster vragen: "Mevrouw, wilt u thee?" "Nee, ik wil dood", antwoordde ze dan heel beslist.

In de eerste dagen van haar opname was het beangstigend. "Slaap je wel?", vroeg ik haar. "Jawel", zei ze dan, "maar ik word vroeg wakker en lig me dan af te vragen of ik mijn eigen polsen niet kan doorknagen. Kon ik nou maar gewoon ergens aan doodgaan." Het kwam niet als een verrassing; in de afgelopen jaren had ze al vaker gezegd: "Als ik morgenochtend niet meer wakker word, vind ik dat niet erg." En ook: "Ik ben veel te laf om van de flat af te springen, maar voor mij is het leven wel mooi geweest."

Als je aan het leven hangt, is het moeilijk om te bevatten dat het leven compleet kan zijn, dat je kunt hunkeren naar het einde. Voor haar was het einde een bevrijding van pijn en van een snel kleiner wordende wereld. Van haar kleinkinderen kon ze niet meer naar hartenlust genieten, haar conditie liet haar dat niet toe. Haar kinderen konden nog maar op één manier lief zijn, door haar te laten gaan. Haar levensangst werd almaar groter dan haar doodsangst.

Het weekeinde naderde, Roosje had nog steeds niet gegeten. Wel perste ik eindeloos sinaasappels voor haar uit. "Lekker fris", zei ze dan. Ik belde mijn broer Marc, we bespraken de situatie. Mijn eerdere inschatting van de situatie was dat er twee mogelijkheden waren: ze zou deze hobbel nemen en dan nog jaren leven in een woon-zorgappartement of het zou snel afgelopen zijn. Ik besprak met Marc de tweede mogelijkheid, die met het uur reëler werd, en haar angst en onzekerheid. We spraken af om na het weekeinde samen aan haar bed te gaan zitten en haar te zeggen dat wij haar niet zouden tegenhouden.

"Als het echt jouw diepe verlangen is om dood te gaan", zeiden we haar, "dan kunnen wij je laten gaan." Maar ook: "We zijn allebei geen expert in het diepste verlangen van anderen. Daarover ga je vooral zelf. Maar we vinden het wel fijn als je er nog een keer met iemand over spreekt. Iemand, die hiervan wat meer verstand heeft." Roosje werd rustiger na onze gezamenlijke belofte. De huisarts regelde snel een hulpverlener, die met haar ging praten.

"Uw moeder is niet depressief", vertelde Friso, deze hulpverlener, mij. "Een depressie kan overgaan, uw moeder is echt aan het eind van haar leven." Al had ik willen protesteren tegen deze jobstijding, het kwam niet in me op: met heel mijn hart en ziel wilde ik haar helpen, haar lijden verlichten.







Geen opmerkingen:

Een reactie posten