zondag 10 mei 2015

Het verwerken van informatie.

Laatst deed ik een intelligentietest op internet, uitgezet door een landelijk bekend uitzendbureau. Eén van de uitkomsten was niet verrassend: ik bleek, afgezet tegen mijn opleidingsniveau, een hoge snelheid te hebben bij het verwerken van schriftelijke informatie.


Dit had ik eerder ontdekt tijdens mijn eerste vakantiebaan op de afdeling verkeersstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek. We schrijven 1972, het CBS huisde nog niet in een immens kantoor langs het spoor in Voorburg, maar in een stuk of negen oude panden in de Haagse binnenstad. De computer moest nog uitgevonden worden, ik was 16 lentes oud, zat op de havo en de zomer was warm.
De afdeling verkeersstatistiek bestond uit een tiental medewerkers, opgesteld in een klasje tegenover de afdelingsleider, meneer Heuvelmans. Op maandagmorgen om half 9 begon ik ijverig met mijn taak, het overbrengen van gegevens over ongevallen (datum, tijd, plaats, aantallen dodelijke en gewonde slachtoffers enzovoorts) van door over het ganse land verspreide verkeersagenten ingevulde 'telbriefjes' op grote verzamelstaten. Tegen half 1, het begin van de lunchpauze, besloot ik nog even de stapel af te maken alvorens te gaan lunchen, terwijl mijn collega's het lokaal al lang en breed hadden verlaten. De afdelingsleider was sinds half 10 uit beeld.
Na de pauze liep ik met de ingevulde verzamelstaten en de afgehandelde telbriefjes naar mijnheer Heuvelmans. Hij inspecteerde de verzamelstaten, keek indringend naar mij en nogmaals naar de verzamelstaten. Hij boog zich naar mij toe en fluisterde: "wat moet je nu de rest van de week doen?" Het was geen grap, Heuvelmans was zelden in zijn bestaan serieuzer geweest. Hij stuurde mij meteen door naar een ambtelijke bovenbaas.
Uit de boodschap van deze bovenbaas leidde ik af dat ik een bedreiging was voor het gehele systeem, hij zei het nog net niet letterlijk. Ik kreeg een andere taak en een bijbehorende semafoon met tien lampjes. Elk lampje correspondeerde met een bijbehorend nummer en dat nummer zat weer vast aan een fysieke lokatie. Ging er een lampje branden, dan fietste ik gezwind naar de betreffende lokatie, alwaar een spoedeisend stuk (brief, dossiermap) lag voor een andere lokatie. Ik was een fietskoerier avant la lettre.
De zomer bleef warm en ik vermaakte mij uitstekend. Per dag waren er gemiddeld drie spoedeisende zendingen, zodat ik in de zomer van '72 een nieuw fenomeen ontdekte: het terras. Het was nog een hele toer om van het niet al te uitbundige salaris nog iets over te houden voor de aankoop van elpees en boeken.
De reactie van mijn vader destijds vergeet ik ook niet snel: toen ik de ervaringen van de eerste dag 's avonds aan tafel deelde, verslikte hij zich in de aardappelen; ten slotte betaalde hij ook belasting. Hij vertelde mij zijn favoriete ambtenarenmop. In de gangen van de ministeries zijn witte strepen getrokken, in het midden en in de lengterichting. Met deze voorziening zouden ambtenaren die te laat kwamen niet in botsing komen met ambtenaren die te vroeg weggingen. Maar een week later waren de strepen alweer weg: men had ontdekt dat het over dezelfde ambtenaren ging.