woensdag 29 mei 2013

Mijn lieve oude moeder (4): van verzorgingshuis naar hospice

Na haar gesprekken met hulpverlener Friso was Roosje nog rustiger geworden. Ze wist nu dat er een uitweg was, ze wist ook dat die uitweg haar gegund was. Bijna 85 jaar oud en moegestreden, een mooi leven om op terug te kijken, gave kinderen (gek om over jezelf op te schrijven) en kleinkinderen, geen missie meer in het leven, alleen maar pijn, ongemak en krimpende mogelijkheden.

Op donderdag, na anderhalve week in Houthaghe, vertelde Roosje aan haar huisarts dat ze, na bijna twee weken niet te hebben gegeten, ook wilde gaan stoppen met drinken. De huisarts reageerde onderkoeld: "Als u dat een paar dagen volhoudt, kan ik u in slaap brengen waardoor u de aftakeling van uw lichaam niet zo bewust hoeft mee te maken." En, naar de omstanders (en vooral naar mij): "Als iemand niet meer eet en drinkt, sta je als arts met de rug tegen de muur. Je kunt dan hooguit nog veel doen om het leven te verzachten." Het klonk Roosje als muziek in de oren: haar uitweg kwam praktisch binnen handbereik.

De coördinator van Houthaghe schrok. Ze vertelde me dat mijn moeder op een kamer lag die ervoor was ingericht om beter te worden. Een proces van versterven konden ze niet faciliteren. De huisarts raadde me vervolgens aan om een hospice voor Roosje te zoeken. Het personeel van zo'n instelling was goed bekend met deze processen, ze zou daar in goede handen zijn.



De ochtend erop had ik eerst een bijeenkomst bij het outplacementbureau dat me begeleidt om werk te vinden. Ik heb het in de afgelopen maanden overigens voor het eerst uiterst zinvol gevonden om geen werk te hebben, in het proces met Roosje kon ik "inhalen" wat ik bij Wim, mijn vader,  gemist heb: toen hij onder de handen van de arts stierf, dobberde ik op een zeilboot voor de sluizen van Calais, zonder - de in 1988 nog niet voorradige - mobiele telefoon. "Ga maar lekker zeilen", had pa gezegd, "ik ben met een paar dagen weer thuis."


's Middags ging ik mijn best doen om een hospice te zoeken, na overleg met broer Marc en diens vrouw Lenneke. Welke andere bron dan Internet ligt er voor de hand? Het Jacobshospice, midden in Den Haag, had een goede pers, die belde ik als eerste. Alleraardigste mevrouw aan de telefoon ... met een wachtlijst. Voor Roosje leek me dat geen optie: snelle hulp was geboden. Via een intern systeem noemde dezelfde mevrouw Scheveningen en Voorburg als mogelijke alternatieven met plek. Uiteindelijk had ik in Voorburg beet, bij het Vliethuys, maar er was in het weekeinde nog wel van alles te regelen.


Op bezoek bij Roosje. Ze vraagt: "Ga ik nou vandaag naar het hospice?" Ik keek haar aan en vertelde dat ik druk voor haar bezig was, maar dat het nog wel even wat regelwerk vergde. Dat haar huisarts ook haar steentje zou moeten bijdragen. Dat wij - als kinderen - het ook nog wel fijn vonden om even aan het idee te wennen. "Laten we inzetten op maandag, mam", verzuchtte ik, "op de eeuwigheid maken die twee dagen toch ook niet veel uit."


Op maandagmorgen kwam ik om 9 uur haar kamer op met een rode roos, die haar zou vergezellen naar haar laatste bed. "Hoe voel je je?" vroeg ik haar, toen ze haar ogen opsloeg. "Heel raar", antwoordde ze, "maar ik wil toch niet terug". Ik had het nog een benauwd weekeinde gevonden (zie "Mijn lieve oude moeder (5): palliatieve sedatie)". In de loop van de morgen perste ik een laatste sinaasappeltje voor haar uit. Ook heb ik nog voor haar gezongen, omdat het me pijn deed dat ze me nooit meer zou zien optreden. Niet te pontificaal: ik begon simpelweg met "Mijn vlakke land", waarop ik aan het studeren ben. Toen ik klaar was zei ze: "Wat mooi, dat is van Brel, hè".

Jacques Brel had zo'n prachtige metafoor voor doodgaan: het grote bed, dat ons allemaal wacht. Ik had op die tumultueze vrijdag nog wel kans gezien om de uitvaartplechtigheid met haar door te spreken. Zware kost en zware muziek, want iets lichts, daar kwamen we in eerste instantie niet uit. "Wat voor weer zou het zijn in Den Haag" en "Zeur niet" sneuvelden, om mijn opmerking dat "Ali Cyaankali" van diezelfde Conny Stuart wat ongepast leek, kon ze nog hartelijk lachen. Ineens kreeg ik een ingeving en liet haar een opname van Bomans zien: in het sprookje dat hij voorleest komt de wil om dood te gaan en de liefde voor je moeder nog één keer samen. Dat vond ze een mooi idee.

Rond twaalf uur kwamen twee ambulancebroeders, die haar Houthaghe uit reden. Het begon nu wel heel definitief te worden. Geëmotioneerd namen enkele verpleegkundigen van Houthaghe afscheid van Roosje. In de ambulance praatte ze honderduit tegen de broeder naast haar over haar onstuitbare verlangen naar de dood. "En uw zoon?" vroeg deze. "Die gunt het me, net als mijn andere zoon", zei ze. De broeder keek me aan en zei dat hij familieleden bij dergelijke ritten meestal voorin zet in plaats van bij de patiënt, vaak is er strijd. In dit geval had hij het goed ingeschat, vond ie.


dinsdag 28 mei 2013

Mijn lieve oude moeder (3): Houthaghe

Er heeft zich een zinnetje in mijn hoofd vastgezet: "Mijn moeder is doodgegaan, omdat ze dat zelf wilde". Het is een bij vlagen lastig te verteren zinnetje.

Er was niets mis met Houthaghe en tegelijk was er alles mis met dit verzorgingshuis in Houtwijk, althans in de ogen van mijn moeder: ze was niet meer thuis. Het fort, dat ze in de afgelopen vijfentwintig jaar alleen met alle macht had verdedigd was ten prooi gevallen aan fysieke rampspoed. Huis verloren, al verloren - er viel niet te tornen aan dit motto.

Het personeel van de instelling probeer het Roosje naar haar zin te maken. Ze liet zich echter niet meer verleiden, hoewel ik af en toe wel een sinaasappeltje voor haar mocht uitpersen: "lekker fris!" Even later kwam er dan een verzorgster vragen: "Mevrouw, wilt u thee?" "Nee, ik wil dood", antwoordde ze dan heel beslist.

In de eerste dagen van haar opname was het beangstigend. "Slaap je wel?", vroeg ik haar. "Jawel", zei ze dan, "maar ik word vroeg wakker en lig me dan af te vragen of ik mijn eigen polsen niet kan doorknagen. Kon ik nou maar gewoon ergens aan doodgaan." Het kwam niet als een verrassing; in de afgelopen jaren had ze al vaker gezegd: "Als ik morgenochtend niet meer wakker word, vind ik dat niet erg." En ook: "Ik ben veel te laf om van de flat af te springen, maar voor mij is het leven wel mooi geweest."

Als je aan het leven hangt, is het moeilijk om te bevatten dat het leven compleet kan zijn, dat je kunt hunkeren naar het einde. Voor haar was het einde een bevrijding van pijn en van een snel kleiner wordende wereld. Van haar kleinkinderen kon ze niet meer naar hartenlust genieten, haar conditie liet haar dat niet toe. Haar kinderen konden nog maar op één manier lief zijn, door haar te laten gaan. Haar levensangst werd almaar groter dan haar doodsangst.

Het weekeinde naderde, Roosje had nog steeds niet gegeten. Wel perste ik eindeloos sinaasappels voor haar uit. "Lekker fris", zei ze dan. Ik belde mijn broer Marc, we bespraken de situatie. Mijn eerdere inschatting van de situatie was dat er twee mogelijkheden waren: ze zou deze hobbel nemen en dan nog jaren leven in een woon-zorgappartement of het zou snel afgelopen zijn. Ik besprak met Marc de tweede mogelijkheid, die met het uur reëler werd, en haar angst en onzekerheid. We spraken af om na het weekeinde samen aan haar bed te gaan zitten en haar te zeggen dat wij haar niet zouden tegenhouden.

"Als het echt jouw diepe verlangen is om dood te gaan", zeiden we haar, "dan kunnen wij je laten gaan." Maar ook: "We zijn allebei geen expert in het diepste verlangen van anderen. Daarover ga je vooral zelf. Maar we vinden het wel fijn als je er nog een keer met iemand over spreekt. Iemand, die hiervan wat meer verstand heeft." Roosje werd rustiger na onze gezamenlijke belofte. De huisarts regelde snel een hulpverlener, die met haar ging praten.

"Uw moeder is niet depressief", vertelde Friso, deze hulpverlener, mij. "Een depressie kan overgaan, uw moeder is echt aan het eind van haar leven." Al had ik willen protesteren tegen deze jobstijding, het kwam niet in me op: met heel mijn hart en ziel wilde ik haar helpen, haar lijden verlichten.







Mijn lieve oude moeder (2): een val, een bekken, een slotakkoord

"Er zijn me een paar dingen overkomen, -niet alleen de dood van mijn moeder." Deze beginzin van "Twee vrouwen" van Harry Mulisch blijft door mijn hoofd spoken. Op 2 april jl. 's middags om 11 minuten over half vier overleed Roosje van Pelt-Post in hospice Het Vliethuys in Voorburg; ze was bijna 85 jaar oud.

Drie weken en één dag eerder was ik met haar in ziekenhuis Leyenburg voor het maken van röntgenfoto's van haar bekken en haar heupen. De huisarts had haar gestuurd en een ambulance geregeld, nadat de thuiszorgorganisatie had aangegeven dat de situatie niet meer te verantwoorden was: "uw moeder wordt steeds minder mobiel". Toen we het huis verlieten, rond een uur of één op 11 maart, had ik het bange vermoeden dat ze er voor het laatst vertrok.

De SEH-arts in Leyenburg vertelde haar dat ze een scheurtje in haar bekken had. Daarmee had ze thuis na een val op de harde keukenvloer nog een week rondgescharreld. Eerder had de huisarts gezegd dat ze of in het ziekenhuis zou blijven of naar een kamer in een verzorgingshuis zou gaan, naar huis terug was op dit moment geen optie.

Als een bang klein vogeltje lag ze op een bed in de gipskamer van de SEH-afdeling van het ziekenhuis te wachten op de ligtaxi, een mooi eufemisme voor de ambulance die haar naar Houthage zou brengen, een verzorgingshuis, vanuit het ziekenhuis halverwege op weg terug naar huis. Maar wat letterlijk zo was, bleek figuurlijk een heel ander verhaal: bij aankomst in het verzorgingshuis wilde ze niets meer: niet meer eten en al helemaal niet mobiliseren en revalideren. Ze wilde niet meer leven.

Intuïtief heb ik in het ziekenhuis twee foto's van haar gemaakt. Op de eerste zit ze te wachten bij de afdeling radiologie (er was nog een röntgenfoto mislukt, die werd nog een keer overgemaakt) en op de tweede ligt ze op de gipskamer te wachten op de ligtaxi. Later in het verzorgingshuis heb ik ze haar laten zien en haar gezegd dat ze, volgens mij, ergens tussen die twee foto's een knop heeft omgezet: "Niet naar huis terug? Dan ook nergens anders meer naar toe." Ze keek me doordringend aan en zei: "dat heb je goed gezien, jongen."

woensdag 22 mei 2013

Mijn lieve oude moeder (1): "La vie en Rose" (tekst en muziek tijdens de uitvaartplechtigheid)

Preambule: het overlijden van mijn lieve oude moeder begin april van dit jaar was om meer dan één reden heel ingrijpend. In een serie blogs wil ik dat beschrijven. In dit eerste deel de tekst van haar verhaal, dat ik vertelde tijdens de uitvaartplechtigheid. In de volgende delen het proces van A tot Z (voor zover dat mogelijk is).


“En ik had zo naar de lente verlangd”,

zei ze me drie weken geleden nog.


We hebben geluisterd naar Erbärme dich, uit de Mattheüs Passion van Bach. 

Roosje - ze wilde met het einde in zicht haar roepnaam weer terug hebben - hield van muziek, van de grote klassieken, van Bach. Ze bezocht de kerk in Leipzig waar Bach cantor was en waar zijn Mattheüs voor het eerst geklonken heeft. Erbarmen heeft veel betekenissen, naast troosten en meelijden ook het lijden wegnemen - we gunden haar de laatste weken steeds meer een uitweg uit haar lijden.

Van de katholieke verhalen achter de muziek moest ze steeds minder hebben: het katholicisme wierp met de zusters van het Heilig Hart in haar herinnering een schaduw over haar vroegste jeugd, zoals de Tweede Wereldoorlog dat deed over haar tienerjaren. Aan de andere kant kon ze ook wel eens terugverlangen naar het tempo en de overzichtelijkheid van de wereld en van haar wereld van voor 1940: "die oorlog,  jongen, heeft het leven helemaal op z'n kop gezet".


Tot haar grote geluk mocht ze naar de MULO, diezelfde nonnen van de Sacré Coeur zagen dat ze hersens had, die ze kon gebruiken. Na deze opleiding ging ze aan het werk op het secretariaat van advocatenkantoren, haar wereld werd groter. Aan het begin van de jaren ‘50 ontmoette ze mijn vader, ze verloofden zich en trouwden in 1954, ze vonden een kleine kamer midden in het centrum van Den Haag. Het moet een heerlijke tijd geweest zijn, de oorlog was voorbij, de dreiging van een atoombom ver weg en zij en haar Wim werkten allebei en genoten met volle teugen van het leven in een bedrijvige stad en een land in opbouw.

In een goed katholiek gezin komt er snel gezinsuitbreiding: mijn komst maakte de kamer in de stad op slag te klein: tegenover park Overvoorde in Zuidwest Den Haag vonden pa en ma een tweekamerflat. Al gauw werd dat een driekamerflat: in de Hellendoornstraat werd mijn broer Marc geboren. De beslissing dat het gezin daarmee compleet was, was op dat moment heel modern. Mijn ouders manifesteerden zich: praatten mee bij de oprichting van D'66, gingen uit naar theater en vooral cabaret en wisten met weinig middelen veel van het leven te genieten.


Meer moderns deed z'n intrede in de Hellendoornstraat: Roosje genoot van het huis bestieren en het leven met de telefoon, de koelkast, de televisie, de wasmachine en het gasfornuis. Ik zie de taarten die ze bakte op onze verjaardagen nog voor me: grote ronde wagenwielen met jam gevuld en door de hagelslag gerold. Ze deed het huishouden met plezier, maar probeerde daarnaast een dag in de week te blijven werken, voor advocaten en later voor rechters. Als kind genoten we ook daarvan mee: één van haar werkgevers was lid van de Eerste Kamer, op Koninginnedag stonden Marc en ik met onze neuzen tegen het glas van het senaatsgebouw gedrukt om naar het Binnenhof en de Gouden Koets te kijken.


Waar Wim steeds drukker was met werk en studie, was Roosje er altijd: met Marc en mij liep ze eindeloze tochten mee bij de natuur-verkenners, ze toonde ons alle schatten van Den Haag: De stier van Potter in het Mauritshuis. Panorama Mesdag en de vergezichten vanaf de Haagse toren en de Scheveningse vuurtoren.


Het leven ging op dezelfde voet verder aan de Hengelolaan met meer luxe, buitenlandse vakanties, weekendjes weg. Marc en ik gingen studeren. Roosje ging op Franse les met haar vriendin Mary en leerde ons eenmaal per week een kant-en-klaar maaltijd opwarmen, ook al zo modern in die tijd. Naar verluidt wilde ze toen ook wel eens spijbelen en lekker de bloemetjes buiten gaan zetten, blijkbaar had ik dat niet van een vreemde.

In 1980 verruilden ze de flat aan de Hengelolaan voor het toen zo statige, grote appartement in de Catharina van Rennesstraat bij Meer en Bosch. Met lift: trappen lopen werd teveel voor de conditie van Wim. Ze hebben er nog acht jaar samen geleefd, gelukkig met elkaar, hoewel de zorg voor Wim een steeds grotere belasting werd voor Roosje.



Na zijn dood probeerde ze op te leven, wat haar ook lukte: ze kreeg haar eerste kleinkind, Robbert, waarmee ze een nieuwe wereld kon ontdekken.


Ze ontdekte meer van de bestaande wereld, maakte reizen met haar vriendinnen, toog nog een keer alleen naar haar vriendin Adri in Canada en naar steden die ze voor het eerst of beter wilde leren kennen. Ik heb warme herinneringen aan lange wandelingen: Parijs en het Harzgebergte en het ontdekken van de schatten van Sint Petersburg en Moskou. Ze was geabonneerd op concertreeksen van het residentieorkest en kon haar mondje roeren in politieke discussies. Regelmatig kwam ze met haar auto naar mijn huis in Antwerpen: inkopen doen terwijl ik naar mijn werk was.

Weer tien jaar later, rond haar zeventigste verjaardag, verergerde haar reuma en kreeg ze kort na elkaar twee nieuwe heupen. In deze fase van het leven was het extra bitter dat ze het zonder haar trouwe Wim moest stellen, in het dagelijkse leven was ze alleen en ze wilde het coûte-que-coûte alleen te lijf. Ze revalideerde van de heupoperaties, maar bleef ongemakkelijk lopen. De reuma maakte haar meer en meer het leven zuur: haar handen hadden geen grip op de rollator en weigerden dienst bij steeds meer huishoudelijke taken. Ze werd steeds meer kwetsbaar bij het naar buiten gaan en zo werd ze steeds meer veroordeeld tot het eens zo chique appartement, dat twintig jaar later nog maar weinig comfort te bieden had, zeker in relatie tot haar steeds meer behoeftige omstandigheden. Ze wilde aan de plek waar ze met Wim gelukkig was geweest niets meer veranderen, verkassen naar een andere plek was onbespreekbaar.

Met deze onwrikbare keuze voor ogen, hebben we haar het leven comfortabel proberen te maken. Voor haar betekende dat afhankelijk worden, wat meer ongemak met zich mee bracht omdat ze dat niet wilde zijn. Marc en Lenneke, die haar jarenlang elke week geduldig haar boodschappen brachten, weten er alles van, het is niet makkelijk voor iemand te zorgen die geen zorg nodig wil hebben. De maaltijden voor in de magnetron waren nu geen alibi om in de stad te gaan boemelen maar werden een vorm van overleven.


Van haar twee kleinere klein- kinderen, Niene en Tjibbe, hield ze evenveel dan van Robbert, maar ze kon niet verkroppen dat ze fysiek met hen niet meer kon wat ze met Robbert nog wel had gekund.


Ik stapte met de kinderen uit de tram op de Muurbloemweg om de hoek van haar huis. Het deed me denken aan de vrolijke bloemen op de oude muren van m'n Antwerpse tuin, die zich wilskrachtig een weg banen door oud cement. De muur van Roos brokkelde af: er stierven lieve mensen om haar heen, zoals haar jeugdvriend Ben en haar hartsvriendin Jantje. Haar mobiliteit werd steeds slechter: reizen kostte haar grote moeite, ze moest dagen bijkomen van een verjaardag of een etentje. Op die manier verminderde ook het contact met haar zus Trees en andere trouwe vriendinnen: Annie en Ans.



Andere muren overschaduwden haar plek: de nieuwbouw in de buurt, de nieuwe elektronica. De iPad leek gemaakt voor haar reumatische handen, maar door alles wat rook naar computers liet ze zich buiten sluiten, het bood geen mogelijkheden om op een andere manier te gaan meedoen, zoals we haar graag hadden zien doen. Ook de getuigenissen over culturen die niet de hare waren op de – veel te lastig te bedienen - televisie sloten haar buiten: "het is mijn stad niet meer en mijn land niet meer".


Ze probeerde nog altijd de schijn op te houden, maar verloor steeds meer en steeds meer fundamenteel haar levenslust. Met het wegebben ervan verminderde ook haar doodsangst: ze hunkerde naar een verlossing van haar lijden en haar afhankelijkheid. Na een noodlottige val op de harde tegels van de keukenvloer en een paar dagen thuiszorg in een niet meer te verantwoorden situatie, realiseerde ze zich na het maken van röntgenfoto's in Leyenburg dat ze niet meer naar huis zou terugkeren en nam de beslissing dat haar einde gekomen was, onze laatste vertwijfelde aanmoedigingen ten spijt. “Ik kan echt niet meer”, zei ze dan. Ook het zorgzame personeel van het verzorgingshuis Houthage kon haar niet meer motiveren.






In haar laatste jaren doodde ze de tijd, ze heeft de tijd nog een paar weken gegeven om met haar hetzelfde te doen. Haar vastberadenheid heeft niet geresulteerd in een lijdensweg: de ontroerend lieve en kundige zorgers van hospice het Vliethuys hebben, samen met een begripvolle en empathische arts, veel erbarmen getoond: ze heeft daar geen onrust, angst of pijn meer gehad. Ik ben deze lieve mensen voor de rest van mijn leven dankbaar.



Ik gun haar dat ze de rust heeft gevonden waarnaar ze zo verlangde. Zuinig zijn op mijn moeder kunnen we niet meer, we kunnen wel zuinig zijn op onze liefde voor haar.

(Op het onvolprezen internet is "Erbärme dich" via YouTube te vinden. Bij het proces van versterven vond ik niets mooier dan "Les Feuilles Mortes" van Yves Montand, kijk naar een vitale Yves en vier het leven. Het sprookje van Bomans over de koning die niet dood wilde kwam ook al van YouTube. Tenslotte een link naar het dubbelconcert.)